Gebruiker:MarcoSwart/Wilhelmus
20e eeuw
bewerkenIn een aantal gevallen zijn woorden met een hoofdletter als uiting van respect, gelinkt naar de pagina van het woord in de normale spelling zonder hoofdletter. Een aantal naamvalsvormen en een aantal woorden waar vermoedelijk vanwege het metrum een sjwa is toegevoegd of weggelaten zijn met het sjabloon {{QZ}} gelinkt aan het woord in de gangbare vorm.
- (1)
- Wilhelmus van Nassouwe
- ben ik, van Duitsen bloed,
- den vaderland getrouwe
- blijf ik tot in den dood.
- een Prinse van Oranje
- ben ik, vrij onverveerd,
- den Koning van Hispanje
- heb ik altijd geëerd.
- (2)
- in Godes vrees te leven
- heb ik altijd betracht,
- daarom ben ik verdreven,
- om land, om luid gebracht.
- maar God zal mij regeren
- als een goed instrument,
- dat ik zal wederkeren
- in mijnen regiment.
- (3)
- lijdt u, mijn onderzaten
- die oprecht zijt van aard,
- God zal u niet verlaten,
- al zijt gij nu bezwaard.
- die vroom begeert te leven,
- bidt God nacht ende dag,
- dat Hij mij kracht zal geven,
- dat ik u helpen mag.
- (4)
- lijf en goed al te samen
- heb ik u niet verschoond,
- mijn broeders hoog van namen
- hebben 't u ook vertoond:
- graaf Adolf is gebleven
- in Friesland in den slag,
- zijn ziel in 't eeuwig leven
- verwacht den jongsten dag.
- (5)
- edel en hooggeboren,
- van keizerlijken stam,
- een vorst des rijks verkoren,
- als een vroom christenman,
- voor Godes woord geprezen,
- heb ik, vrij onversaagd,
- als een held zonder vrezen
- mijn edel bloed gewaagd.
- (6)
- mijn schild ende betrouwen
- zijt gij, o God mijn heer,
- op U zo wil ik bouwen,
- verlaat mij nimmermeer.
- dat ik toch vroom mag blijven,
- uw dienaar t'aller stond,
- de tirannie verdrijven
- die mij mijn hart doorwondt.
- (7)
- van al die mij bezwaren
- en mijn vervolgers zijn,
- mijn God, wil doch bewaren
- den trouwen dienaar dijn,
- dat zij mij niet verrassen
- in hunnen bozen moed,
- hun handen niet en wassen
- in mijn onschuldig bloed.
- (8)
- als David moeste vluchten
- voor Sauel den tiran,
- zo heb ik moeten zuchten
- als menig edelman.
- maar God heeft hem verheven,
- verlost uit alder nood,
- een koninkrijk gegeven
- in Israël zeer groot.
- (9)
- na 't zuur zal ik ontvangen
- van God mijn Heer dat zoet,
- daarna zo doet verlangen
- mijn vorstelijk gemoed:
- dat is, dat ik mag sterven
- met eren in dat veld,
- een eeuwig rijk verwerven
- als een getrouwen held.
- (10)
- niet doet mij meer erbarmen
- in mijnen wederspoed
- dan dat men ziet verarmen
- des Konings landen goed.
- dat u de Spanjaards krenken,
- o edel Neerland zoet,
- als ik daaraan gedenke,
- mijn edel hart dat bloedt.
- (11)
- als een prins opgezeten
- met mijner heires-kracht,
- van den tiran vermeten
- heb ik den slag verwacht,
- die, bij Maastricht begraven,
- bevreesde mijn geweld;
- mijn ruiters zag men draven
- zeer moedig door dat veld.
- (12)
- zo het den wil des Heren
- op dien tijd had geweest,
- had ik geern willen keren
- van u dit zwaar tempeest.
- maar de Heer van hierboven,
- die alle ding regeert,
- die men altijd moet loven,
- en heeft het niet begeerd.
- (13)
- zeer christlijk was gedreven
- mijn prinselijk gemoed,
- standvastig is gebleven
- mijn hart in tegenspoed.
- den Heer heb ik gebeden
- uit mijnes harten grond,
- dat Hij mijn zaak wil redden,
- mijn onschuld maken kond.
17e eeuw
bewerken- (1)
- Wilhelmus van Nassouwe
- ben ick van Duytschen Bloedt,
- den Vaderland ghetrouwe
- blijf ick tot inden doet;
- een Prince van Orangien
- ben ick vry onverveert.
- den Coninck van Hispangien
- heb ick altijt gheeert.
- (2)
- in Godes vrees te leven
- heb ick altijt betracht,
- daerom ben ick verdreven
- om Land, om Luyd ghebracht:
- maer Godt sal my regeren
- als een goet instrument,
- dat ick sal wederkeeren
- in mijnen Regiment.
- (3)
- lijdt U, mijn Ondersaten,
- die oprecht zijn van aert,
- Godt sal u niet verlaten
- al zijt ghy nu beswaert:
- die vroom begheert te leven,
- bidt Godt nacht ende dach.
- dat Hy my cracht wil gheven
- dat ick u helpen mach.
- (4)
- lijf ende goed al te samen
- heb ick u niet verschoont,
- mijn Broeders, hooch van Namen,
- hebbent u oock vertoont:
- graef Adolff is ghebleven,
- in Vrieslandt in den Slach,
- sijn siel int eewich leven
- verwacht den jonghsten dach.
- (5)
- Edel en Hooch gheboren
- van Keyserlicken stam:
- een Vorst des Rijcks vercoren,
- als een vroom Christen-man,
- voor Godes woort ghepreesen,
- heb ick vrij onversaecht,
- als een helt zonder vreesen
- mijn edel bloet gewaecht.
- (6)
- mijn schilt ende betrouwen
- zijt ghy, o Godt, mijn Heer.
- op U soo wil ick bouwen,
- verlaet my nimmermeer;
- dat ick doch vroom mag blijven
- u dienaer t'aller stond
- die tyranny verdrijven,
- die my mijn hert doorwondt.
- (7)
- van al die my beswaren,
- end mijn vervolghers zijn,
- mijn Godt wilt doch bewaren
- den trouwen dienaer dijn:
- dat sy my niet verasschen
- in haeren boosen moet,
- haer handen niet en wasschen
- in mijn onschuldich bloet.
- (8)
- als David moeste vluchten
- voor Saul den tyran:
- soo heb ick moeten suchten
- met menich edelman:
- maer Godt heeft hem verheven,
- verlost uit alder noot,
- een Coninckrijck ghegheven
- in Israël, seer groot.
- (9)
- na tsuer sal ick ontfanghen
- van Godt, mijn Heer, dat soet,
- daer na so doet verlanghen
- mijn vorstelick ghemoet,
- dat is, dat ick mag sterven
- met eeren, in dat velt,
- een eeuwich rijk verwerven
- als een ghetrouwe helt.
- (10)
- niets doet my meer erbarmen
- in mijnen wederspoet,
- dan dat men siet verarmen
- des Conincks landen goet,
- dat ud de Spaengiaerts crencken,
- o edel Neerlandt soet,
- als ick daeraen ghedencke,
- mijn edel hert dat bloet.
- (11)
- als een Prins opgheseten
- met mijnes heyres cracht,
- van den tyran vermeten
- heb ick den slach verwacht,
- die, by Maestricht begraven,
- bevreesde mijn ghewelt;
- mijn ruyters sach men draven
- seer moedich door dat velt.
- (12)
- soo het den wil des Heeren
- op die tijt had gheweest,
- had ick geern willen keeren
- van u dit swaer tempeest:
- maer de Heer van hier boven
- die alle dinck regeert,
- die men altijt moet loven,
- en heeftet niet begeert.
- (13)
- seer Prinslick was ghedreven
- mijn princelick ghemoet,
- stantvastich is ghebleven
- mijn hert in teghenspoet,
- den Heer heb ick ghebeden
- van mijnes herten gront,
- dat hy mijn saeck wil reden,
- mijn onschult doen oircont.