• ge·ge·ven
  • In de betekenis van ‘grootheid, bekend geval’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • vervoeging van geven: de stam met omvoegsel ge- -en [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gegeven gegevens
verkleinwoord gegeventje gegeventjes

het gegeveno

  1. een bekend geval of feit
    • Om een goed opstel te schrijven heeft men veel gegevens nodig. 
  • wordt meestal in het meervoud gebruikt: gegevens
vervoeging van: geven…
geen verbogen vorm

gegeven

  1. voltooid deelwoord van geven
stellend
onverbogen gegeven
verbogen -
partitief gegevens

gegeven

  1. bepaald
  2. feitelijk
vervoeging van: geven…
geen verbogen vorm

gegeven

  1. voltooid deelwoord van geven
  • Men moet een gegeven paard niet in de bek zien/kijken.
met een cadeau moet je blij zijn en er niet te kritisch naar kijken
  • een gegeven moment
ooit
•  Misschien zou ik me op een gegeven moment vervelen met alleen mijn eigen gedachten als vermaak [3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]