ISO 639-3
deu
volledig
und:ine:gem:gmw:deu
bestand
  • Duits
  • erfwoord: Middelnederlands duutsc, dūtsch, Hollandse vorm naast Vlaams dietsc (zoals nu nog duiden naast Vlaams (be)dieden), ontwikkeld uit Oergermaans *þeuđiskaz ‘volks, eigen’, een afleiding van *þeuđo ‘volk, lieden’ met het bijvoeglijk achtervoegsel -iskaz.[1] Doublet van Diets; evenals Nederduits düütsch, Duits deutsch, Fries (vero.) Tsjutsk ‘Duits’ en Oudengels þēodisć ‘van het volk’.
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Duits - -
verkleinwoord - - -

het Duitso

  1. geen meervoud (taal) West-Germaanse taal die vooral gesproken wordt in Duitsland, Oostenrijk en delen van Zwitserland, Italië en België
    • Het Duits is een taal die door veel mensen gesproken wordt. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Duits Duitser Duitst
verbogen Duitse Duitsere Duitste
partitief Duits Duitsers -

Duits

  1. (demoniem) betreffende Duitsland of het Duits
    • Het Duitse kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel dat voorziet in het straffen van managers en directeuren bij banken die zich niet aan nieuwe regelgeving houden [2] 
     Denemarken ook nauwelijks, in de pers hadden ze het uitgebreid gehad over de gemoedelijke verhouding tussen de Deense bevolking en de Duitse gasten. De koning en de regering van Denemarken zaten nog op hun plaats en de samenwerking leek uitstekend te functioneren binnen de Germaanse verbroedering.[3]
     Het Duitse reizen staat in het teken van de haast en de productiviteit: zo snel mogelijk van Hamburg naar München in een hard geveerde BMW, met een korte stop voor een vette hap in de Raststätte.[4]
  2. (verouderd) Nederlands
  1. Duits op website: Etymologiebank.nl
  2. www.nu.nl
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant


  • IPA: /dœʏ̯ts/

Duits

  1. (taal) Duits

Duits

  1. (demoniem) Duits