• Duits·ta·lig
  • Samenstellende afleiding van Duits en taal met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen Duitstalig
verbogen Duitstalige
partitief Duitstaligs

Duitstalig

  1. Duits als moedertaal hebbend
    • Eupen ligt in het Duitstalige deel van België.