tiran
- ti·ran
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘despoot’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Van Grieks τύραννoς = koning, alleenheerser. Leenwoord uit onbekende taal (Lydisch? Etruskisch?) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tiran | tirannen |
verkleinwoord | tirannetje | tirannetjes |
de tiran m
- (politiek) heerser, meest bij de gratie van een schrikbewind
- alleenheerser met onbeperkte macht in de oude Griekse stadstaten
- (dierkunde) bepaald soort vogel
- [3] zie hyponiemen
1.
- Het woord tiran staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tiran" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tiran" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ www.parool.nl (26 feb 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
tirar |
tiran
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van tirar