wassen
- was·sen
- In de betekenis van ‘met water reinigen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- 1,2 schoonmaken
- van Germaans *wa(t)skan vgl. Oudhoogduits wascan
- 3 aangroeien
- van Germaans *waxsan, uit Proto-Indo-Europees *u̯egs-.
- 4 in de was zetten
- van Germaans *waxsan, uit Proto-Indo-Europees *u̯okso-, vgl. Angelsaksisch: wæx, Duits: Wachs, Noors voks en Litouws vaškas, Russisch воск.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wassen |
waste (wies[2]) |
gewassen |
1,2. zwak -t
klasse 7
|
volledig |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wassen |
wies |
gewassen |
3. klasse 7 | volledig |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wassen |
waste |
gewast |
4. zwak -t | volledig |
wassen
- overgankelijk iets met water of een andere vloeistof zuiveren
- Het afgefilterde neerslag werd met alcohol gewassen.
- ▸ Vermoedelijk waren de mooie vloerkleden ook gewassen met groene zeep omdat andere soorten zeep en wasmiddel op rantsoen waren.[3]
- ▸ "Het is dit jaar voor eerst dat we het effect zo duidelijk zien", zegt voorzitter Rachel Heijne van Kringloop Nederland. "We zien ook dat de kwaliteit van spullen gewoon echt slecht is. Het is kleding die na een paar keer wassen kapot gaat. Die kun je niet in de kringloop verkopen.[4]
- wederkerend zich ~; zichzelf met water schoonmaken
- Hij waste zich met zeep.
- ergatief (aan)groeien, stijgen, voornamelijk i.v.m. de maan of een waterloop
- De rivier wies door de plotselinge regenval.
- overgankelijk van een laag (bijen)was voorzien
- Voor hij de piste opging zorgde hij ervoor dat zijn ski's gewast werden.
- overgankelijk, (kaartspel) schudden [3]
|
- Als de ene hand de ander wast worden ze allebei schoon.
wanneer je samenwerkt en elkaar helpt, is hetgeen gebeuren moet sneller gedaan
- Dat wast al het water van de zee niet af.
iets is niet meer te veranderen/aan te passen
- Ergens geen kruid tegen gewassen zijn
ongeneeslijk zijn
- Goed in de slappe was zitten
veel geld hebben
- Het varkentje wassen
een klusje wel even doen
- iemand de oren wassen
- Iemand de oren wassen
iemand zeggen wat die fout gedaan heeft
- Uit de kluiten gewassen zijn
Erg stevig en groot zijn
- Zijn handen in onschuld wassen
doen alsof hij geen schuld heeft
1. iets schoonmaken
2. zichzelf schoonmaken
3. groeien
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | wassen |
wassen
- van was gemaakt
- Een wassen beeld.
- Een wassen neus
de wassen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord was
- Het woord wassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wassen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wassen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Verouderd
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be