was
- was
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | was | wassen |
verkleinwoord | wasje | wasjes |
de was m
- weke laagsmeltende en waterafstotende stof (wikidata: was )
- naamwoord van handeling: het wassen, het schoonmaken met een vloeistof
- De was en de strijk zijn een steeds weerkerende klus.
- het wasgoed:
- Ik moet de was nog te drogen hangen.
- (aan)groei, stijging (vooral van water)
- De was van een rivier is moeilijk te stuiten.
|
- Goed in de slappe was zitten
veel geld hebben
- Een wassen neus
1. weke laagsmeltende en waterafstotende stof
|
vervoeging van |
---|
wassen |
was
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wassen
- Ik was.
- gebiedende wijs van wassen
- Was!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wassen
- Was je?
vervoeging van |
---|
zijn |
was
- enkelvoud verleden tijd van zijn
- Ik was.
- Jij was.
- Hij, zij, het was.
- Ik was.
- vormt de gebiedende wijs van de voltooid verleden tijd van ergatieve werkwoorden
- Was toch naar huis gegaan!
- [1] als ik van u was
vervoeging van |
---|
wezen |
was
- enkelvoud verleden tijd van wezen
- Ik was.
- Jij was.
- Hij, zij, het was.
- Ik was.
- Het woord was staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "was" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /vas/
was
- wat
- «Was ist das?»
- Wat is dat?
- «Was ist das?»
- IPA: /wɒz/
was
- eerste en derde persoon verleden tijd van to be
- «I was wrong, but so was she.»
- Ik had ongelijk, maar zij had dat ook.
- «I was wrong, but so was she.»