wasgelegenheid
  • was·ge·le·gen·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord wasgelegenheid wasgelegenheden
verkleinwoord

de wasgelegenheidv [1]

  1. plaats waar men zich kan wassen
     De wasgelegenheid is niet ideaal. De mannen staan nogal te kijk in hun onderbroek en het vuile water stroomt gewoon een gat in de grond in, maar aan de gezichten van de mannen te zien, zijn ze er ontzettend blij mee.[2]
     Inspecteurs van de IGJ bezochten overdag het terrein rond het aanmeldcentrum in Ter Apel. Daar verbleven toen zo'n 700 asielzoekers, volgens de inspectie "onder erbarmelijke omstandigheden". De inspecteurs spreken van "gebrek aan drinkwater, (schone) toiletten, douches, wasgelegenheid en beschutting". Daardoor bestaat het risico op uitbraak en verspreiding van infectieziektes, vrezen ze.[3]
  2. plaats waar men de was kan doen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Roel Pauw
    “VN verhuist vluchtelingen in Tunesië” (4 maart 2011, 19:47), NOS
  3.   Weblink bron “Evacuaties uit Ter Apel na hygiënenoodkreet inspectie” (26 augustus 2022, 23:19), NOS