wasbeer
- was·beer
- samenstelling van was ww en beer zn , omdat de beweging die ze met hun voedsel maken doet denken aan schoonwassen, in de betekenis van ‘kleine beer’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasbeer | wasberen |
verkleinwoord | wasbeertje | wasbeertjes |
de wasbeer m
- (roofdieren) klein Noord-Amerikaans zoogdier, Procyon lotor , uit de familie van de kleine beren, met zwart-wit gezichtsmasker en goed ontwikkelde staart
- ▸ Op dit moment komt de wasbeer nog slechts incidenteel voor in Nederland. Er zijn nog geen bewijzen voor een gevestigde populatie.[4]
1. klein Noord-Amerikaans zoogdier, Procyon lotor
- Het woord wasbeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wasbeer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wasbeer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "wasbeer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Rukt de wasbeer op in Nederland?” (17 januari 2017), Wageningen University & Research
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be