[1] wasruimte
 
[2] wasruimte
  • was·ruim·te
enkelvoud meervoud
naamwoord wasruimte wasruimtes
wasruimten
verkleinwoord

de wasruimtev

  1. een ruimte waarin men zichzelf kan wassen
    • Eyde Heidstra (85) die naast hem zit was liever niet uit De Berkhof vertrokken, maar blijft goed gemutst. "Ik heb al zoveel meegemaakt. Ik zat mooi in De Berkhof, maar ze zeggen dat de nieuwbouw prachtig zal worden. De wasruimte is nu inderdaad erg klein", meent hij. [1] 
    • Het oude clubgebouw dateert uit 1984. De nog oudere kleedkamers waren echter ook dringend aan vervanging toe. In 2000 presenteerde Sportlust een ambitieus plan. "In twee fasen", aldus voorzitter Frits Hardiek, "hebben we nu zes kleedkamers, een nieuwe bestuurskamer, toiletten, wasruimte, archiefruimte, scheidsrechterskleedkamer met twee douches en een toilet, massageruimte en materialenopslag gerealiseerd." [2] 
  2. een ruimte waarin men de was kan doen
    • Liefst veertien stuks in totaal, waarvan vier voor de voetbalsters bij BWO. Fraai is ook de wasruimte, met een zelf bedacht lockersysteem waarin de vuile en vervolgens schone was wordt opgeborgen. [3] 
    • Ze maakte spontaan haar entree dwars door het raam van de ontbijtzaal en huppelde daarna nog door de receptie en de gangen van het hotel. Een hert in de Victorian Inn in York, Nebraska. Het diertje kon uiteindelijk worden ingesloten in de wasruimte en is alweer terug de natuur in. [4]