douchecel
- dou·che·cel
- samenstelling van douche en cel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | douchecel | douchecellen |
verkleinwoord |
- (bouwkunde), (sanitair) klein vertrek of deel van een badkamer waarin men zich kan douchen
- Het geluid is soms dof en afgeknepen, alsof het uit een douchecel komt, maar de authenticiteit overtuigt volledig. [2]
- Als Somberman onder de warme douche staat, glijdt de zeep uit zijn hand. Terwijl hij zich bukt om de zeep op te rapen, wordt de waterstraal plotseling ijskoud. Hij draait de kraan dicht en verlaat de douchecel. [3]
1. klein vertrek of deel van een badkamer waarin men zich kan douchen
- Het woord douchecel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "douchecel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hans Beerekamp 27 september 2016
- ↑ Volkskrant Remco Campert 16 april 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be