bouwkunde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bouw·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw ww en kunde zn
Zelfstandig naamwoord
bouwkunde [1]
- (wetenschap), (techniek) de leer van het bouwen van alles wat voor bewoning of huisvesting van mensen en hun bedrijvigheden bedoeld is
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. (wetenschap)
Gangbaarheid
- Het woord bouwkunde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bouwkunde" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be