wasdom
- was·dom
- van Middelnederlands wasdom; afgeleid van wassen (in de betekenis "groeien") met het achtervoegsel -dom [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasdom | - |
verkleinwoord | - | - |
de wasdom m
- ontwikkelen, proces van groeien
- (…) de groei van het onkruid zelf laat hij ongemoeid. Integendeel, hij heeft er de wasdom nog uitvoeriger van beschreven. [3]
- volledige ontwikkeling, volgroeid zijn
- Ware liefde is wederzijds, en vergt tijd en geduld om tot wasdom te komen (…) [4]
- ontwikkeling
- [1] groei
- tot wasdom brengen
[2] ontwikkelen, laten groeien
- tot wasdom komen
[2] volgroeien
- tot volle wasdom komen
[2] helemaal ontwikkeld zijn
- Het woord wasdom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wasdom" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wasdom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Janssens, M."Van ‘Het nieuwe onkruid’ naar ‘Als het onkruid bloeit’" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. jrg. 116 nr. 2 (2006). Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 201; geraadpleegd 2017-01-27
- ↑ Smith, S."Tristan - Lancelot - Miraudijs. Over drie minnaars in Die Riddere metter Mouwen" in: Voortgang. jrg. 29 (2011) Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam; ISBN 9789088800207; p. 9; geraadpleegd 2017-01-27
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasdom | - |
verkleinwoord | - | - |
wasdom m
- groei
- (economie) winst, winstvergoeding