• was·echt
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wasecht wasechter wasechtst
verbogen wasechte wasechtere wasechtste
partitief wasechts wasechters -

wasecht [1]

  1. van textiel dat men het kan wassen zonder het te beschadigen
  2. (figuurlijk) heel erg echt
     Dat maakt hem tot een wasechte, onvervalste mandarijn.[2]
52 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De zwabbermoraal van Jan Blokker” (13/11/2009), HP de Tijd
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be