• echt
  • In de betekenis van ‘huwelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
  • In de betekenis van ‘wettig, werkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord echt
verkleinwoord

de echtm

  1. (juridisch), (maatschappij) de huwelijkse staat
    • In de echt verbonden zijn. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen echt echter echtst
verbogen echte echtere echtste
partitief echts echters -

echt

  1. waarachtig, juist, niet vervalst, authentiek
    • Dit zijn echte parels. 

echt

  1. heus (om de stelligheid van een bewering te benadrukken)
    • Hij zingt echt mooi 
     Tot mijn verbazing wist ik deze zes weken durende tocht zonder noemenswaardige problemen te voltooien, waardoor ik voor het eerst echt begon te geloven dat mijn ‘American Dream’ wel eens in vervulling zou kunnen gaan.[2]
     "Het is dit jaar voor eerst dat we het effect zo duidelijk zien", zegt voorzitter Rachel Heijne van Kringloop Nederland. "We zien ook dat de kwaliteit van spullen gewoon echt slecht is. Het is kleding die na een paar keer wassen kapot gaat. Die kun je niet in de kringloop verkopen.[3]
  2. dat is echt ....:typisch
vervoeging van
echten

echt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van echten
  2. gebiedende wijs van echten
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. 1,0 1,1 "echt" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be