heus
- heus
- In de betekenis van ‘hoffelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1406 [1]
- Via het Middelnederlandse heuvisk afgeleid van hof.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | heus | heuser | heust |
verbogen | heuse | heusere | heuste |
partitief | heus | heusers | - |
heus
- hoffelijk, beleefd
- werkelijk, echt
- ▸ Ook kwam ik een aantal ondernemers tegen die als heuse digitale nomaden hun bedrijven op afstand bestuurden.[2]
1. hoffelijk, beleefd
heus
1. werkelijk, echt
- Het woord heus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "heus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be