Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Hof
  • hof
  • In de betekenis van ‘omheind stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 976 [1]
  • > Germaans *hof- > Proto-Indo-Europees *keup-, gevormd uit *keu- «bocht, holte» met een achtervoegsel. Vgl Oudsaksisch hof, Oudhoogduits hof (Duits Hof), Oudnoors hof (Oudnoords hov).
enkelvoud meervoud
naamwoord hof hoven
verkleinwoord hofje hofjes

hof

  1. o: (adel) de uitgebreide huishouding van een vorstelijke, bijvoorbeeld koninklijke familie
    • De koning en de andere mensen aan het hof. 
  2. o: (juridisch) een instelling waar recht gesproken wordt
    • Het hof sprak hem vrij. 
  3. m: (tuinieren) een stuk bebouwd land of tuin, gaard
     Ik had op de kaart gezien dat ik mij zo zou vastlopen in hoven en binnentuinen als een stier in een rode lap. Ik moest er niet van uitgaan dat Venetië een stratenplan had. Het was niet zo dat er ooit in redelijkheid was gebouwd op afgebakende kavels langs een rationele straatweg.[2]
  4. m: houten omheining
  5. o boerderij, boerenwoning, hoeve
  6. o buitenverblijf, landgoed
  7. o binnenplaats, werf
  8. m (astronomie) halo
  • Iemand het hof maken
Iemand complimentjes geven, hem/haar huldigen; tegenwoordig vooral gezegd van een man die een vrouw probeert te versieren [3]
  • In zijn hof zijn
Zich amuseren, het leuk hebben, zich vermaken (vgl. in zijn sas zijn, in zijn schik zijn)
  • Open hof houden
Stoett-914 [3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


hof

  1. tuin


enkelvoud meervoud
nominatief hof hove
genitief hoves hove
datief hove hoven
accusatief hof hove

hof o

  1. hof


hof

  1. tuin


hof

  1. tuin


hof

  1. tuin


hof

  1. tuin