• maat·schap·pij
  • In de betekenis van ‘vereniging’ voor het eerst aangetroffen in 1616 [1]
  • afgeleid van maatschap met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maatschappij maatschappijen
verkleinwoord maatschappijtje maatschappijtjes

de maatschappijv

  1. (economie) vereniging tot het drijven van handel
    • De maatschappij werd in 1940 opgericht als Avia.[3] 
  2. (sociologie) de wereld, omgang en verkeer der mensen
    • De maatschappij heeft vandaag de dag een heel medische visie over donatie.[4] 
     Afgezonderd van de maatschappij als een nomadenstam van dal naar dal trekkend, constant in beweging.[5]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]