[1] een deftig gezelschap
  • ge·zel·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord gezelschap gezelschappen
verkleinwoord gezelschapje gezelschapjes

het gezelschapo

  1. een groep mensen die iets gemeen hebben
    • Het hele gezelschap was gezellig op skivakantie. 
    • Zelfs als ik om drie uur 's nachts langs de Seine dwaalde, wat steeds meer een gewoonte van mij werd, deed ik dat altijd in gezelschap van tweehonderd anderen. [1] 
  2. iemand ~ houden': bij iemand blijven die anders alleen zou zijn
    • Ik kan je niet langer gezelschap houden, ik moet naar m'n werk. 
    • Hij is hier omringd door een deel van de harde kern van The Circus, zoals zijn entourage wordt genoemd, vrienden die hij al dertig, veertig jaar kent, soms ex-geliefden die blijven hangen. Ze vormen een onzichtbare kring om Hockney, scharrelen rond in zijn huis, zorgen voor hem, houden hem gezelschap. [2] 
  3. aanwezigheid van een persoon, dier of zaak
     Mijn vermoeden zou zijn dat u zijn gezelschap kunt waarderen. Hij is een eminent geleerde.'[3]
     Zo was Poulettes snedige journalistenjargon nu eenmaal en je moest niet lichtgeraakt zijn in haar gezelschap.[4]
  4. een vereniging met een bepaald doel
    • Er bestaat een gezelschap dat zich richt op de studie hiervan. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina
  2. de Volkskrant John Schoorl25 februari 2019 81-jarige kunstenaar David Hockney woont in Los Angeles met zijn entourage en komt de dag door met heel veel sigaretten, maar zonder alcohol
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be