ouder echtpaar
  • echt·paar
enkelvoud meervoud
naamwoord echtpaar echtparen
verkleinwoord echtpaartje echtpaartjes

het echtpaaro

  1. twee mensen (m/m, m/v of v/v) die met elkaar getrouwd zijn m/m m/v of v/v
    • Het echtpaar doet vrijwel alles samen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


echtpaar

  1. echtpaar


echtpaar

  1. echtpaar