• echt·breuk
enkelvoud meervoud
naamwoord echtbreuk echtbreuken
verkleinwoord - -

de echtbreukv / m

  1. het verbreken van een huwelijksband
    • De Tien Geboden verbieden echtbreuk. 
92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be