breuk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | breuk | breuken |
verkleinwoord | breukje | breukjes |
Zelfstandig naamwoord
- (wiskunde) de uitkomst (quotiënt) van een deling van twee of meer gehele getallen
- Irrationale getallen zoals pi zijn geen breuk en kunnen ook niet als breuk geschreven worden
- een gebroken gedeelte van een object
- Je kon heel goed de randen van de breuk voelen.
- beëindiging van een relatie
- ▸ Misschien nog ingewikkelder was het toen het uitging met mijn oudste dochter en haar vriendje......Zij gaf later aan het lastig te hebben gevonden dat ik toen niet thuis was geweest. Ze had het gevoel dat ik daardoor minder goed kon inschatten welk effect de breuk op haar had gemaakt.[3]
Synoniemen
Synoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
- zich een breuk lachen
heel erg lachen
Vertalingen
1. de uitkomst (quotiënt) van een deling van twee of meer gehele getallen
2. een gebroken gedeelte van een object
Gangbaarheid
- Het woord breuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "breuk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "breuk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ breuk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | breuk | breuke |
Zelfstandig naamwoord
breuk