object
- ob·ject
het object o
- voorwerp dat fysiek bestaat
- (grammatica) voorwerp
- (filosofie) entiteit die behandeld wordt en waarvan het bestaan onafhankelijk wordt geacht van het subject
- (informatica) in objectgeoriënteerd programmeren: een component die gegevens en/of programmacode bevat
1. voorwerp
2. grammaticaal voorwerp
- Het woord object staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "object" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "object" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid:
- (zelfstandig naamwoord) object (VS) (hulp, bestand)
- (werkwoord) object (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
enkelvoud | meervoud |
---|---|
object | objects |
object
- voorwerp, object zn [1]
- (grammatica) grammaticaal voorwerp, object [2]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to object |
he/she/it | objects |
verleden tijd | objected |
voltooid deelwoord |
objected |
onvoltooid deelwoord |
objecting |
gebiedende wijs | object |
object
- onovergankelijk protesteren, bezwaar maken, zich verzetten
- overgankelijk als tegenargument aan-/opvoeren