informatica
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: informatica (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·for·ma·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘leer van de automatische informatieverwerking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1964 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | informatica | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
informatica v
- (wetenschap), (wiskunde) de leer van de mechanische verzameling en verwerking van informatie
- Ik studeer al twee jaar informatica aan de Universiteit Leiden.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- informaticaboek, informaticaleraar, informaticalerares, informaticales, informaticalokaal, informaticaonderwijs, informaticus
Vertalingen
1. de leer van de mechanische verzameling en verwerking van informatie
Gangbaarheid
- Het woord informatica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "informatica" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Aragonees
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Corsicaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Interlingua
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Interlingue
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Italiaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Latijn
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Limburgs
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Occitaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
informatica
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.