subject
- sub·ject
het subject o
- (taalkunde) onderwerp [2] van een zin
- ▸ Het predikaat is het gedeelte van een zin dat niet het subject is.[3]
- (filosofie) het denkende en beschouwende ik, tegenover het niet-ik ofwel het object
stellend | |
---|---|
onverbogen | subject |
verbogen | subjecte |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
- Het woord subject staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "subject" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "subject" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ subject op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron “Inleiding Nederlandse Taalkunde: Syntax - Woordvolgorde”, University College London
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
subject
- onderwerp [1], thema
- (persoon) onderdaan, ondergeschikte
- (grammatica) onderwerp [2]
- (onderwijs) vak, schoolvak, leervak
- (medisch) patiënt zn
- (medisch) proefpersoon
- (medisch), (dierkunde) proefdier
- (pejoratief) sujet zn
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to subject |
he/she/it | subjects |
verleden tijd | subjected |
voltooid deelwoord |
subjected |
onvoltooid deelwoord |
subjecting |
gebiedende wijs | subject |
subject
- overgankelijk blootstellen, doen ondergaan
- overgankelijk onderwerpen ww
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
subject | more subject | most subject |