• sub·jec·tief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot het subject behorend’ voor het eerst aangetroffen in 1835 [1]
  • afgeleid van subject (met het voorvoegsel sub-) met het achtervoegsel -ief [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen subjectief subjectiever subjectiefst
verbogen subjectieve subjectievere subjectiefste
partitief subjectiefs subjectievers -

subjectief

  1. persoonlijk
  2. beïnvloed door persoonlijke meningen, belangen of ideeën
     Racisme ís ook een lastig onderwerp. Het is een fenomeen dat, voor de mensen die het niet aan den lijve ondervinden en zich er naar eigen zeggen niet schuldig aan maken, alleen plaatsvindt in de niet verifieerbare en subjectieve interacties tussen anderen.[3]
     Niemand sprak Martina tegen en het vervolg van de discussie werd zowel ingetogener als ingewikkelder, zoals toen ze de verschillen begonnen uit te spitten tussen objectieve en subjectieve redenen voor een Sovjetpoging om de hervormingspolitiek met geweld te stoppen.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]