• per·soon·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen persoonlijk persoonlijker persoonlijkst
verbogen persoonlijke persoonlijkere persoonlijkste
partitief persoonlijks persoonlijkers -

persoonlijk

  1. betrekking hebbend op iemand specifiek
    • Ik werd persoonlijk door hen aangesproken. 
  2. uitgevoerd door de persoon zelf
    • Zo'n kaartje is heel wat persoonlijker dan een e-mail die gericht is aan iedereen. 
     Ho, ho dat hadden we niet met elkaar afgesproken… Toch fijn dat enkelen die vooraf zo fel en kritisch waren geweest, mij na afloop van de tocht een persoonlijk bericht stuurden om te zeggen hoe mooi ze het vonden dat ik mijn droom achterna was gegaan.[1]
  3. intiem
    • Dat zijn wel heel persoonlijke details. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be