hoogstpersoonlijk

  • hoogst·per·soon·lijk
stellend
onverbogen hoogstpersoonlijk
verbogen hoogstpersoonlijke
partitief hoogstpersoonlijks

hoogstpersoonlijk

  1. meestal van een hoger geplaatst persoon: zelf en dus niet vertegenwoordigd door een ander persoon
    • De president begon een zuiveringsactie en dreigde omkoopbare ambtenaren twee jaar lang naar het eiland Basilan te sturen, waar aan IS gelieerde groeperingen de macht hebben. Ook zei hij hen hoogstpersoonlijk uit een helikopter te zullen gooien. Drugsdealers en gebruikers zijn in afwezigheid van de politie langzaam teruggekomen in de openbaarheid, meldt Reuters. Daarom zegt Duterte zich genoodzaakt te voelen in te grijpen.[1] 
    • De grafieken en staafdiagrammen tolden inmiddels voor mijn ogen. De tv stond nog aan, maar werd overstemd door de keiharde muziek die Pierre had opgezet. De kunstpaus ging helemaal uit zijn dak, alsof hij hoogstpersoonlijk verantwoordelijk was voor deze naderende overwinning. Hester van Serooskerken wist me te vertellen dat hij een flinke injectie in de campagnekas had gedaan. Daarvoor had hij zelfs een prachtig vrouwelijk naakt van Kees van Dongen verkocht. Misdadig vond Hester dat. `Een Van Dongen in ruil voor lagere lokale lasten, het is maar wat je belangrijk vindt,' zei ze verongelijkt. [2]  
  1. NRC Vincent Sondermeijer 1 maart 2017
  2. Levander, Anna
    Morten De Morten Trilogie deel 1 2014 ISBN 9789021455891 pagina 38