• ei·gen·han·dig
  • Samenstellende afleiding van eigen en hand met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eigenhandig eigenhandiger eigenhandigst
verbogen eigenhandige eigenhandigere eigenhandigste
partitief eigenhandigs eigenhandigers -

eigenhandig

  1. zelf gemaakt of gedaan hebbend dus met je eigen handen
    • - De koning had eigenhandig de soldaat geridderd in de Militaire Willemsorde. 
    • - Hij was duidelijk de zoon van zijn vader. De manier waarop hij fan kon zijn, hoe hij kon dwepen met bijvoorbeeld Mick Jagger, lijkt op de manier waarop zijn vader met geloof omging. Die heeft ooit eigenhandig de ümlaut op Büch aangebracht om zijn naam extra cachet te geven. It runs in the family. Die vader had een groot avonturier willen zijn, maar was zijn hele leven ambtenaar van de sociale dienst.”[1] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Arjen Fortuin 10 november 2016 NRC
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be