• stijl·breuk
enkelvoud meervoud
naamwoord stijlbreuk stijlbreuken
verkleinwoord stijlbreukje stijlbreukjes

de stijlbreukv / m

  1. een plotselinge overgang naar een andere manier van doen; niet in overeenstemming wat gebruikelijk is of was
    • Zolang het bovennatuurlijke met ambivalente waanbeelden en suggestieve geluiden wordt uitgewerkt, zijn de gezinscrisis en de horrorelementen op een organische manier met elkaar verbonden, maar wanneer het onheil een gezicht krijgt, voelt dat als een stijlbreuk.[1] 
    • Samsom zei dat hij van het kabinet een stijlbreuk verwacht in vergelijking met het vorige kabinet. 'Niet meer vanuit wantrouwen ten opzichte van andere landen, maar vanuit vertrouwen samen werken aan een sterker Europa.[2] 
89 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]