Nederlands

 
röntgenfoto van een beenbreuk
Uitspraak
Woordafbreking
  • been·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beenbreuk beenbreuken
verkleinwoord beenbreukje beenbreukjes

Zelfstandig naamwoord

de beenbreukv / m

  1. (medisch) het gebroken zijn van een bot
    • Docent Ilias Attaye legt uit wat een fractuur is en wat de genezing daarvan beïnvloedt. Wat zijn zogenoemde „complexe” botbreuken? Er verschijnen een paar dia’s van beenbreuken waaronder een bloedige versplinterde fractuur die niet meer goed valt te helen. Voor een leek is het betoog goed te volgen, afgezien van zijn antwoord op een gedetailleerde vraag over „granulatiekorrels”.[2] 
    • Prachtige overwinningen behaalde hij eerder. Van Oman tot Quebec, van Californië tot Emilia. Al jong duelleerde hij met de beste klassementsrenners ter wereld in Vuelta en Tour. Maar meer nog dan met zijn hoogtepunten werd de kopman van Lotto-Jumbo geassocieerd met een eindeloze reeks tegenslagen. Beenbreuk, hartritmestoornissen, het overlijden van zijn vader, ernstige complicaties bij de geboorte van zoon Bram. „Mensen gingen over mij zeggen: het is niet meer wat het was.” Nederlands beste wielrenner leek overvleugeld door Tom Dumoulin, Wout Poels, Bauke Mollema en ploeggenoot Steven Kruijswijk. Tot die ene dag in de Vuelta. „Gelukkig heb ik nu weer later zien dat er nog veel in mij zit.”[3]  
  2. het gebroken zijn van een been (en niet van bijvoorbeeld een arm)
  3. Nartheium ossifragum , engelgras
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maarten Huygen 17 maart 2017
  3. NRC Maarten Scholten 27 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be