schennis
- schen·nis
- In de betekenis van ‘het schenden’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- Naamwoord van handeling van schennen met het achtervoegsel -nis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schennis | schennissen |
verkleinwoord | - | - |
de schennis v
- inbreuk maken op, schending
1.
- Het woord schennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schennis" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schennis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schennis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be