Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·trou·wens·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vertrouwensbreuk vertrouwensbreuken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vertrouwensbreukv / m

  1. einde aan het in iemand gestelde vertrouwen

Gangbaarheid