Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tract·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord contractbreuk contractbreuken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

contractbreuk v/m [1]

  1. (juridisch) het niet nakomen van een overeenkomst
    • Rancuneus, noemde Sylvana Simons de politieke partij Denk twee weken geleden. De partij van ex-PvdA’ers Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk eiste 60.000 euro van Simons, omdat ze contractbreuk gepleegd zou hebben door eind december vorig jaar op te stappen. Bovendien zou ze een ‘geheimhoudingsbeding’ in het contract geschonden hebben door in media te spreken over de partij. Daarin ging de Amsterdamse rechter niet mee. Maandagochtend besloot die dat Simons Denk geen vergoeding verschuldigd is. Integendeel: Denk moet haar juist betalen: zo’n 4.000 euro salaris en vakantiegeld, waarop ze als medewerker van de partij nog recht had.[2] 
    • Ze zouden een eigen versie van London Fields onder zijn naam uitbrengen; Cullen had vooral bezwaar tegen toegevoegde montages van „9/11-springers en pornografie”. De filmproducers klaagden Cullen op hun beurt aan wegens contractbreuk. Hij zou 4,5 miljoen dollar over budget zijn gegaan en had twee deadlines om de film te voltooien gemist.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Mark Lievisse Adriaanse 25 april 2017
  3. NRC Coen van Zwol 5 april 2017