contract
- con·tract
- In de betekenis van ‘schriftelijke overeenkomst’ voor het eerst aangetroffen in 1391.[1]
- Leenwoord uit Oudfrans contract ‘overeenkomst’, overgenomen uit middeleeuws juridisch Latijn contractus, verleden deelwoord van contrahere ‘samentrekken, tot stand brengen, (een zaak) afsluiten’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contract | contracten |
verkleinwoord | contractje | contractjes |
het contract o
- (juridisch) een schriftelijk vastgelegde overeenkomst
- Na een lange onderhandeling is het contract eindelijk ondertekend.
- ▸ Veel van zijn werk handelt hij via de computer af. Contracten, afspraken. . .[3]
- (Belgisch, juridisch) overeenkomst
|
1. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst
- Het woord contract staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contract" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "contract" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ contract op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be