Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tract·duur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord contractduur -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de contractduurm

  1. lengte van de periode waarop een overeenkomst betrekking heeft
     Woldring waarschuwt voor het overhaast afsluiten van driejarige contracten. Het is de contractduur die de energieleveranciers zelf actief aanbieden en de reden dat 22 procent van de huishoudens drie jaar aan een contract vastzit, terwijl maar 3 procent van de huishoudens een tweejarig contract heeft.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jochem van Staalduine
    “Zet gewoon de thermostaat wat lager” (6 december 2016) op nrc.nl