huwelijkscontract

Nederlands

 
Huwelijkscontract van Filips de Schone en Johanna van Castilië
Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·con·tract
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijkscontract huwelijkscontracten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huwelijkscontracto

  1. (juridisch) (België) overeenkomst tussen echtgenoten waarbij bepaalde vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk worden geregeld, bijv. huwelijksvermogensstelsel, een contractuele erfstelling, inbreng van bepaalde goederen, enz.
    • Van het huwelijkscontract dat de BN’er zijn nieuwe liefde gaat voorleggen, spat de romantiek niet af. Gordon schermt zijn bezit zorgvuldig af. Ook uit de deelnemersovereenkomst van producent Talpa blijkt dat de kandidaten het maar voor een ding hoeven te doen: liefde. Want financieel houden ze er niets aan over.[2] 
  2. officiële bevestiging dat men getrouwd is
    • Onder de nieuwe wetgeving wordt het voor religieuze leiders mogelijk huwelijkscontracten te tekenen en kinderen te trouwen. Volgens tegenstanders betekent dat in bepaalde religieuze kringen kinderen vanaf negen jaar getrouwd mogen worden.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 22 nov. 2017
  3. de Telegraaf 05 dec. 2017