huwelijkscontract
- hu·we·lijks·con·tract
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huwelijkscontract | huwelijkscontracten |
verkleinwoord |
het huwelijkscontract o
- (juridisch) (België) overeenkomst tussen echtgenoten waarbij bepaalde vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk worden geregeld, bijv. huwelijksvermogensstelsel, een contractuele erfstelling, inbreng van bepaalde goederen, enz.
- Van het huwelijkscontract dat de BN’er zijn nieuwe liefde gaat voorleggen, spat de romantiek niet af. Gordon schermt zijn bezit zorgvuldig af. Ook uit de deelnemersovereenkomst van producent Talpa blijkt dat de kandidaten het maar voor een ding hoeven te doen: liefde. Want financieel houden ze er niets aan over.[2]
- officiële bevestiging dat men getrouwd is
- Onder de nieuwe wetgeving wordt het voor religieuze leiders mogelijk huwelijkscontracten te tekenen en kinderen te trouwen. Volgens tegenstanders betekent dat in bepaalde religieuze kringen kinderen vanaf negen jaar getrouwd mogen worden.[3]
1. notarieel contract waarin de vermogenspositie van beide huwelijkspartners wordt geregeld
|
- Het woord huwelijkscontract staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 22 nov. 2017
- ↑ de Telegraaf 05 dec. 2017