Nederlands

 
antiek koopcontract
Uitspraak
Woordafbreking
  • koop·con·tract
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koopcontract koopcontracten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koopcontract o [1]

  1. officieel document waarin een koop wordt beschreven
    • Huizenkopers moeten in het koopcontract een ruimere termijn afspreken om het papierwerk rond een hypotheek te regelen. Dat adviseert de Consumentenbond donderdag. De organisatie constateert dat de doorlooptijd van hypotheekaanvragen oploopt en dat consumenten daardoor steeds vaker in de problemen raken. [2] 
    • De gereformeerde gemeente stelt dat door de groei van haar ledenbestand het huidige kerkgebouw in het hart van Yerseke te krap is geworden. Ze heeft haar oog laten vallen op een lap grond van een agrariër aan de westrand van het dorp, langs het natuurgebied Yerseke Moer. Er is al een voorlopig koopcontract getekend. De bouw van de kerk is begroot op 13 miljoen euro.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 1 juli 2016
  3. Volkskrant Marjon Bolwijn 11 juli 2017