contracteren
- con·trac·te·ren
- afgeleid van het Franse contracter (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
contracteren |
contracteerde |
gecontracteerd |
zwak -d | volledig |
contracteren
- overgankelijk een contract sluiten met iemand
- Het bedrijf wist een aantal toptalenten te contracteren.
- contract, contractant, contractarbeider, contractbasis, contractjaar, contractloon, contractloonstijging, contractonderwijs, contractonderzoek, contractpartner, contractprijs, contractspeler, contractueel
1. een contract sluiten
- Het woord contracteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contracteren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be