• trend·breuk
enkelvoud meervoud
naamwoord trendbreuk trendbreuken
verkleinwoord trendbreukje trendbreukjes

de trendbreukv / m

  1. plotselinge verandering van een ontwikkeling
    • Het was pas de Tweede Wereldoorlog die een trendbreuk veroorzaakte in het denken van christenen over Joden. Langzaam maar zeker werd er ook eerlijker gekeken naar de eigen geschiedenis als het gaat om antisemitisme. En op theologisch gebied werd de vervangingstheologie –de christelijke gemeente zou de plaats van Israël hebben ingenomen– breed ter discussie gesteld. [2] 
    • Een trendbreuk in de dalende misdaadcijfers: het aantal overvallen in Amsterdam en omgeving steeg afgelopen jaar van 186 naar 203. Eén van de slachtoffers is de Amsterdamse supermarkteigenaar Baghi, die recht in de loop van een pistool keek. ,,Ik dacht: als ik dit laat gebeuren, komen ze de volgende keer terug.” [3] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]