echten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van echten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | echten | te echten | ||||||||
toekomend | zullen echten | te zullen echten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëcht | te hebben geëcht | ||||||||
toekomend | geëcht zullen hebben | geëcht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
echtend | geëcht | ev. echt |
mv. verouderd echt |
echte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | echt | echt | echt | echt | echt | echten | echten | echten | |||
verleden (o.v.t.) | echtte | echtte | echtte | echtte | echtte | echtten | echtten | echtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal echten | zult/zal echten | zult/zal echten | zult echten | zal echten | zullen echten | zullen echten | zullen echten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou echten | zou echten | zou(dt) echten | zoudt echten | zou echten | zouden echten | zouden echten | zouden echten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëcht | hebt geëcht | hebt/heeft geëcht | hebt geëcht | heeft geëcht | hebben geëcht | hebben geëcht | hebben geëcht | |||
verleden (v.v.t.) | had geëcht | had geëcht | had geëcht | hadt geëcht | had geëcht | hadden geëcht | hadden geëcht | hadden geëcht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëcht hebben | zal/zult geëcht hebben | zult/zal geëcht hebben | zult geëcht hebben | zal geëcht hebben | zullen geëcht hebben | zullen geëcht hebben | zullen geëcht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëcht hebben | zou geëcht hebben | zou/zoudt geëcht hebben | zoudt geëcht hebben | zou geëcht hebben | zouden geëcht hebben | zouden geëcht hebben | zouden geëcht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëcht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëcht | er is geëcht | |||||||||
verleden | er werd geëcht | er was geëcht | |||||||||
toekomend | er zal geëcht worden | er zal geëcht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëcht worden | er zou geëcht zijn | |||||||||
lijdende vorm geëcht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëcht worden | geëcht te worden | ||||||||
toekomend | geëcht zullen worden | geëcht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëcht zijn | geëcht te zijn | ||||||||
toekomend | geëcht zullen zijn | geëcht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëcht | wordt geëcht | wordt geëcht | wordt geëcht | wordt geëcht | worden geëcht | worden geëcht | worden geëcht | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëcht | werd geëcht | werd geëcht | werdt geëcht | werd geëcht | werden geëcht | werden geëcht | werden geëcht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëcht worden | zult geëcht worden | zult geëcht worden | zult geëcht worden | zal geëcht worden | zullen geëcht worden | zullen geëcht worden | zullen geëcht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëcht worden | zou geëcht worden | zou/zoudt geëcht worden | zoudt geëcht worden | zou geëcht worden | zouden geëcht worden | zouden geëcht worden | zouden geëcht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëcht | bent geëcht | bent/is geëcht | zijt geëcht | is geëcht | zijn geëcht | zijn geëcht | zijn geëcht | |||
verleden (v.v.t.) | was geëcht | was geëcht | was geëcht | waart geëcht | was geëcht | waren geëcht | waren geëcht | waren geëcht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëcht zijn | zult geëcht zijn | zult geëcht zijn | zult geëcht zijn | zal geëcht zijn | zullen geëcht zijn | zullen geëcht zijn | zullen geëcht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëcht zijn | zou geëcht zijn | zou/zoudt geëcht zijn | zoudt geëcht zijn | zou geëcht zijn | zouden geëcht zijn | zouden geëcht zijn | zouden geëcht zijn |