we
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k |
mij me |
wij we |
ons |
2e persoon (informeel) |
jij je |
jou je |
jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge |
u | gij ge |
u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie |
hem 'm |
zij ze |
(dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze |
haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't |
het 't | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- Geluid: we (hulp, bestand)
- IPA: / wə / (1 lettergreep)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ʋə/
- (Vlaanderen, Brabant): /β̞ə/
- (Limburg): /wə/
we
- onbeklemtoonde vorm van de eerste persoon meervoud nominatief
- We zijn gisteren naar de stad geweest.
- (informeel) rechtstreekse aanspreekvorm als alternatief voor jij/je, meestal met een erg betuttelende/minachtende ondertoon
- Hebben we lekker geslapen?
- Hallo, wat zijn we daar nu aan het doen?
- Het woord we staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "we" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- IPA: /we:/
wē
we
- (verkorting) van weekend
we m
- (spreektaal) weekend
- «Je trouve dur de bosser le we car julot et les marmots comprennent pas.»
- Ik vind het lastig om in het weekend te werken, want mijn vent en de kids begrijpen het niet. [2]
- «Je trouve dur de bosser le we car julot et les marmots comprennent pas.»
we
we
we
we
- wij, we; 1e persoon meervoud nominatief
we
we
- wij, we; 1e persoon meervoud nominatief