jou
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k |
mij me |
wij we |
ons |
2e persoon (informeel) |
jij je |
jou je |
jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge |
u | gij ge |
u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie |
hem 'm |
zij ze |
(dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze |
haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't |
het 't | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- jou
- In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1330 [1] [2] [3]
jou
- tweede persoon enkelvoud accusatief (datief) informeel
- Hij heeft jou gezien (lijdend voorwerp).
- Hij heeft jou dit gegeven (meewerkend voorwerp).
- Hij heeft achter jou gelopen (na voorzetsel).
1.
vervoeging van |
---|
jouen |
jou
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouen
- Ik jou.
- gebiedende wijs van jouen
- Jou!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouen
- Jou je?
- Het woord jou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jou" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "jou" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jou op website: Etymologiebank.nl
- ↑ jou op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ek | my | ons | ons |
2e persoon (informeel) |
jy | jou | julle | julle |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
3e persoon (mannelijk) |
hy | hom | hulle | hulle |
3e persoon (vrouwelijk) |
sy | haar | ||
3e persoon (onzijdig) |
dit | dit |
- IPA: /jəʊ̯/
jou