• thee
enkelvoud meervoud
naamwoord thee thees
theeën
verkleinwoord theetje theetjes

de theem

  1. gedroogde bladeren van de theestruik
  2. (drinken) warme drank bereid van de bladeren van de onder [1] genoemde theestruik
     Overal ter wereld was de lokale bevolking gastvrij en verwelkomde vermoeide lopers met een warme kop thee of een bed voor de nacht.[3]
  3. een kop gevuld met deze drank
  4. (bij uitbreiding) een aftreksel/infusie van eender welke plant of deel van een plant
  5. bijeenkomst waar men thee geserveerd krijgt
    • Ik nodig je uit voor de thee 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


thee

  1. jou, u (de accusatieve vorm van het archaïsche persoonlijk voornaamwoord thou).