• thee·bloem
enkelvoud meervoud
naamwoord theebloem theebloemen
verkleinwoord - -

de theebloemv / m

  1. bolletje van theebladeren die zo om een gedroogde bloem zijn gebonden, dat er na het toevoegen van heet water een warme drank ontstaat met daarin een soort geopende bloemkelk
     Naast dat het geweldig mooi is om te zien hoe de theebloem zich in het water ontvouwt, heb je met dit leuke potje thee ook iets bijzonders op tafel.[2]
  2. bloesem van de theestruik
      Daarbij vervulde een lichte geur van theebloemen en sandelhout het eigenaardige vertrek, terwijl op den vloer, nevens donkere getinte strepen, de palmen, rozen en tulpen zich recht levendig afwisselden, op het tapijt dat eens het glanspunt uitgemaakt had der kajuit van den zeekapitein, wien het geluk te beurt was gevallen de oom der beide dames Berkly te zijn.[3]
  3. benaming voor diverse soorten bloemplanten met bladeren of bloemen waarvan een aftreksel als warme drank wordt gebruikt
     Zij onderhield zelf haar hof, groenten en bloemen, en hoe meer bloemen ze had hoe liever, - over de lage heg zag je de dahlia's, violieren, anjers, pioenrozen, theebloemen, lelies, gladiolen met hele bossen bijeen, geen wonder dat ze altijd bloemen in huis op tafel had staan.[4]
  4. benaming voor een bloeiwijze waarvan een aftreksel als warme drank wordt gebruikt
     Van een gans kan je niet verwachten dat ze theebloemen in plaats van eieren legt.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Nancy Walburg-Van den Berg
    “Testing for banger sisters” (2012), Cluster effect,, ISBN 9789491501036, hfst. 22
  3. J.P. Bachem (?)
    ‘Rechtstreeks uit Japan. Eene ware gebeurtenis, uit Amerika. in: Dietsche Warande., jrg. 5 nr. 2 (voorjaar 1892), A. Siffer, Gent / L.J. Veen, Amsterdam, p. 188
  4.   Weblink bron “De vrouw met de zes slapers.” (1953), Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 171/172
  5.   Weblink bron “Ik verwacht het geluk.” (1934), A.W. Sijthoff, Leiden, p. 262