theelepeltjes
  • thee·le·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord theelepel theelepels
verkleinwoord theelepeltje theelepeltjes

de theelepelm

  1. (huishouden) een kleine lepel om thee mee te roeren
    • Hij kreeg een theelepeltje bij de thee. 
  2. de hoeveelheid die in een theelepel past (met een volume van 5 ml)
    • neem twee theelepels zout 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be