• af·trek·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord aftreksel aftreksels
verkleinwoord aftrekseltje aftrekseltjes

het aftrekselo

  1. een vloeistof waarin men de oplosbare delen van iets heeft laten oplossen
  2. (figuurlijk) een zwakke vorm van iets
     Chantal probeerde een glimlach te produceren. Het werd een flauw aftreksel, aangezien andere emoties nog vrij spel hadden.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]