theestoof
  • thee·stoof
enkelvoud meervoud
naamwoord theestoof theestoven
verkleinwoord theestoofje theestoofjes

de theestoofv / m [1]

  1. (huishouden) toetel waarmee men een theeketel warm kan houden
     De spaken straalden, het wiel sprong op voor een hobbel, Jaap rolde en drukte en toen hij de avondschool langs moest, liet hij de naaf los, liep achter het alleenig voortrollend wiel aan, tot de vierkanten steenen pomp op het pleintje, kijkend of hij er een jongen verwachtte die nu eens zien kon dat hij echt werkte en niet altijd liep met een theestoof.[2]