• kom·foor
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toestel om iets warm te houden’ voor het eerst aangetroffen in 1491 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord komfoor komforen
verkleinwoord komfoortje komfoortjes

het komfooro

  1. een toestel om iets in warm te maken of te houden
    • Pak het komfoor even als je wilt. 
  2. een kooktoestel
    • We moeten nog even een nieuw komfoor kopen. 
59 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]