Leuvense stoof
  • stoof
  • In de betekenis van ‘voetwarmer’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord stoof stoven
verkleinwoord stoofje stoofjes

de stoofv / m

  1. (huishouden) toestel waarin een vuur brandt om een ruimte te verwarmen
  1. kachel

Zie ook: stoofschotel

  • Als ons kat een koe was dan konden we ze melken achter de stoof
Een volkomen hypothetische veronderstelling.
vervoeging van
stoven

stoof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoven
    • Ik stoof. 
  2. gebiedende wijs van stoven
    • Stoof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoven
    • Stoof je? 
vervoeging van
stuiven

stoof

  1. enkelvoud verleden tijd van stuiven
    • Ik stoof. 
    • Jij stoof. 
    • Hij, zij, het stoof. 
     Een seconde later stoof ze achteruit mijn kant op.[4]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]